Predikant / voorganger en de belastingdienst

Als een predikant, voorganger of hoofd oudste bruto inkomsten (soms ook traktement genoemd) ontvangt van de gemeente, dan moet die predikant / voorganger daar inkomstenbelasting over betalen. Dat is een zaak tussen de predikant en de belastingdienst/ fiscus, waar de gemeente in principe buiten staat. De fiscus houdt rekening met persoonlijke omstandigheden (gezinssituatie, vermogenssituatie, uitgavenpatroon), waar de gemeente niets mee te maken heeft.

De fiscale positie van een predikant/ voorganger is met geen enkel begrip volledig te beschrijven, hij is voor de belastingdienst een vrije vogel, maar het begrip wat vaak voor zijn positie gebruikt wordt is: pseudo-ondernemer.

Waarom wordt een predikant pseudo-ondernemer genoemd?

Omdat zijn situatie veel op die van een ondernemer lijkt. Hij heeft opbrengsten en kosten. Alleen zijn opbrengsten zijn geen winst en hij draagt geen risico, daarom is het niet helemaal gelijk aan een ondernemer. En hij draagt ook geen omzetbelasting af. Standaard wordt een predikant door de belastingdienst beschouwd als een pseudo-ondernemer.

De predikant valt onder de Wet op de Inkomstenbelasting en regelt zijn fiscale zaken helemaal zelf. Voor een beginnend predikant is het handig om, zodra hij is begonnen een voorlopige aanslag voor dat betreffende jaar aan te vragen, zodat hij zijn belasting alvast gaat betalen. In de tussentijd reserveert hij voldoende middelen om de komende aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen te kunnen betalen.

Als pseudo-ondernemer houdt de predikant een eenvoudige administratie bij van alle inkomsten alle kosten. Als inkomsten gelden: het basis-traktement, de periodieke verhogingen, de vakantietoeslag, de eindejaarsuitkering, standplaatstoelage, preekbeurtvergoeding, consulentenvergoeding, de jubileumgratificatie, en ook alle onkostenvergoedingen; voor de premie ziektekosten, incidentele hulpdiensten, verhuiskosten, reiskosten, telefoonkosten, representatiekosten, vakliteratuur, administratie- en bureaukosten en studiekosten.

Deze inkomsten vallen onder de inkomsten uit overige werkzaamheden, ook wel de inkomsten met beperkt winstbegrip, en zijn belastbaar (in box 1). Daarnaast administreert hij alle uitgaven, die met de met de verwerving van het inkomen (= met de uitoefening van het ambt) te maken hebben. Dus: de daadwerkelijk gemaakte kosten voor vervoer, telefoon, vakliteratuur, studie, representatie, administratie, de inrichting van een bureau, verhuizing en studieverlof.

Deze kosten zijn aftrekbaar, als ze met bewijsstukken gestaafd kunnen worden. Jaarlijks wordt van alle inkomsten en uitgaven een resultatenrekening opgesteld. Daarnaast wordt een balans opgesteld voor de zaken, die in
de vorm van afschrijving in de resultatenrekening voorkomen, bij voorbeeld afschrijving van een toga, computer, laptop, fiets, auto en kantoorinrichting.
Voor de belastingen zal de pseudo-ondernemer-predikant, die een ambtswoning bewoont, ook de waarde van het genot daarvan moeten opgeven, de bijtelling van de bedrijfswoning, oftewel de pastorie.

De bijtelling vanwege het vrij wonen in de ambtswoning/ pastorie

Vanaf 1 januari 2001 past de Belastingdienst voor pseudo-ondernemers die een pastorie bewonen een bijtelling toe die gebaseerd is op de WOZ-waarde van de pastorie. Bijgeteld moet worden een jaarlijks vast te stellen percentage van de WOZ-waarde van de pastorie (2020: 1,55%, 2021: 1,45 %) tot een jaarlijks vast te stellen maximum. Afgetrokken mag blijven worden de ingehouden woonbijdrage.

Vanaf 1 januari 2003 geldt voor de pseudowerknemer predikant de volgende regeling. Bijgeteld moet worden 18% van het voor de predikant op jaarbasis geldende traktement bij een fulltime aanstelling. Het traktement is de som van het basistraktement, de periodieke verhogingen, de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering. Afgetrokken mag worden de ingehouden woonbijdrage.
Als de predikant kan aantonen dat de bijtelling van 18% aanmerkelijk hoger (minstens 25%) is dan de economische huurwaarde van de ambtswoning, dan kan hij bij de belastingdienst een beschikking aanvragen tot vaststelling van een lagere besparingswaarde. Als die wordt verstrekt, is dat de basis voor de opgave. Deze laatste situatie zal zich naar verwachting niet vaak voordoen.

Voor het maken van een keuze tussen pseudo-ondernemer of pseudo-werknemer spelen de volgende overwegingen een rol.

  • Wat zijn de daadwerkelijk gemaakte onkosten in vergelijking tot de ervoor ontvangen vergoedingen? Zijn de onkosten hoger dan de vergoedingen, dan is het pseudo-ondernemerschap interessant.
  • Zijn er het komende belastingjaar voor pseudo-werknemers belastingvrij te ontvangen inkomsten, zoals een verhuisvergoeding of een jubileumgratificatie? Zo ja, dan is het pseudo-werknemerschap
    interessant.
  • Hoe verhoudt zich bij bewoning van de pastorie de bijtelling voor pseudo-ondernemers (percentage van de WOZ-waarde) tot de bijtelling voor pseudo-werknemers (percentage van het bruto traktement)? Is de laatste lager dan de eerste, dan is het pseudo-werknemerschap interessant.
  • Wat is de administratieve last voor de predikant van het pseudo-ondernemerschap in relatie tot de administratieve last voor de gemeente van een salarisadministratie?
  • Is de gemeente bereid tot het (laten) voeren van een salarisadministratie?

De keuze voor één van beide opties kan per predikant per belastingjaar worden gemaakt, al naar gelang de in dat jaar te behalen voordelen. Hier moet wel bij gezegd worden dat een switch van het een naar het ander veel voeten in de aarde heeft en ook kosten met zich meebrengt.

Ook tonen de ontwikkelingen in de laatste jaren aan, 2014-2015, dat de landelijke kerken niet meer zo snel meewerken aan de opting-in regeling omdat dit kosten en een administratieve last met zich meebrengt.